In dit huis leven drie katten. Niet omdat wij persé heel veel katten willen. Maar omdat het zo gelopen is. Dat ging ongeveer zo: Toen dit gezin samengesteld werd, zo ’n zes jaar geleden (want ja, we zijn een nieuw-samengesteld gezin) was er ook een poes in het plaatje. Aagje heette ze. Helaas was de poes al op leeftijd, en verliet ze ons, nu bijna twee jaar geleden. We namen afscheid van haar tijdens de kerstexamens, niet echt het ideale moment om een nieuwe viervoeter in huis te halen. Eind februari begonnen de dagen te lengen en werd het tijd voor een nieuwe kat. We gingen op zoek naar een lief klein schattig kittengeval, maar dat bleek niet zo simpel. Omdat we ervan overtuigd zijn dat er al meer dan genoeg poezen rondlopen op de wereld, wilden we ons graag ontfermen over een ‘geval’. Onszelf het gevoel geven dat we er eentje gered hadden. Maar eind februari is niet echt het kittenseizoen, zo bleek. We contacteerden een aantal asielen maar kregen overal te horen dat ze geen katten zitten hadden. Via een buurvrouw leerden we dat er zoiets bestaat als opvangprogramma ’s voor zwerfkatten. Hun kat kwam van zo ’n organisatie, De Snorhaar, en daarom gingen we via hun website op zoek naar een nieuwe huisgenoot. Het leek een beetje op Sinterklaas: een hele rij foto ’s van poezen die je kan adopteren, en je hebt er maar uit te kiezen. De dieren worden niet in een asiel gehouden, maar in gastgezinnen. Dus maakten we een afspraak met de gastmoeder in kwestie, om op bezoek te gaan bij onze uitverkorene. Zoals dat vaak gaat met iets dat je op papier uitkiest was de kennismaking in het echte leven een beetje een ontgoocheling. De poes in kwestie bleek een extreem schuwe katin te zijn, die na een kwartier nog altijd niet tevoorschijn kwam. Ze liet zich ook niet pakken door de gastvrouw, dus veel goede hoop op een gezellige, sociale relatie hadden we niet. Er liepen nogal veel katten rond bij de opvangmoeder en een witte kater met grijze vlekken was volgens haar een pak socialer. Misschien moesten we hem maar nemen? En ja hoor, toen ze eten in het schoteltje deed, kwam hij aangetrippeld en hij liet zich zelfs strelen! Maar weet je, we hadden ons voorgenomen om die poes van op de website in ons hart te sluiten, dus konden we nu toch niet zeggen dat we ze lieten zitten? Alleen omdat een andere kat even de show kwam stelen tijdens ons bezoek? We waren in dubio. Ons huis is groot genoeg voor twee poezen, maar het had ook financiële impact. Een poes die je bij De Snorhaar haalt, is gechipt, gecastreerd of gesteriliseerd en volledig behandeld tegen parasieten. Daarom kost zo ’n adoptie 95 euro. Een faire prijs, dat wel, maar toch geen bedrag om licht over te gaan. Maar aangezien alle kinderen mee waren naar de katteninspectie, en de pro ’s en contra ’s voor beide katten geen uitsluitsel gaven, konden we Huisband overtuigen om de twee poezen mee huiswaarts te nemen! Wij dus dubbel zo arm dan voorzien terug naar huis met 2 schuchtere katten. Onderweg naar huis gaven we hen namen: de witte kater zou als Benny door het leven gaan, en het gevlekte katinnetje als Billie. Unaniem gestemd. Tijdens de eerste weken leefden onze viervoeters boven op een kast. Ze kwamen er alleen af als er niemand thuis was, of als iedereen sliep, om te eten en de kattenbak te gebruiken. We werden er radeloos van en hebben zelfs gedacht om ze terug te brengen. Maar geleidelijk aan ontdooiden ze, en na het eerste jaar durfden ze toch in de buurt komen van die lawaaierige wezens op 2 poten. De opmerkelijke lezer vraagt zich waarschijnlijk af waarom deze post begon met ‘wij hebben drie katten’. Terecht. Het kattenverhaal stopt hier niet. Op 1 januari 2016 wilden we rond het middaguur vertrekken voor de obligate nieuwjaarsbezoeken en dito wensen. Maar toen we de voordeur opendeden zat er een zielig hoopje poes klaaglijk te miauwen op de oprit. Bibberend, vuil, en verkleumd. Dat vat het zo wat samen. Maar wat een schatje! Ze deed alles wat Billie en Benny niet wilden: ze liet zich strelen, ze liet zich pakken en zelfs knuffelen. Zes harten gesmolten, daar op de oprit. En dat op de eerste dag van het nieuwe jaar. Dé dag bij uitstek om goede voornemens te maken… Een plan drong zich op want de familie stond te wachten. Dus spraken we af: we zetten haar binnen, posten een foto van haar op sociale media, laten checken of ze gechipt is en als niemand haar opeist dan, ja, dan houden we haar. Ze was niet gechipt en niemand mistte haar. Dus ze bleef.
Nu de dagen korter worden en de ochtenden donkerder, moeten we weer een minuutje of twee vroeger opstaan voor De Discussie. De Discussie met de fietser. De discussie over fietsen in de schemerzone tussen nacht en dag. Over fietsen onder dikke grijze herfstwolken. Over fietsen met helm en fluohesje. En licht. Nochtans werd er vroeger in dit huis plichtsbewust gefietst met helm, fluohesje en, zelfs in de lente, met het licht aan. Maar in de loop der jaren is die goede gewoonte er stilletjesaan uitgesleten. Eerst werd het fluohesje rond de boekentas gedaan in plaats van rond het lichaam. Daarna werd het hesje “vergeten”. Plotseling vertrokken ze in alle stilte … zonder helm. En toen begon De Discussie. De discussie over het licht speelt zich alleen af op twijfeldagen. “Het is toch licht?” “Nee, schemer of grijs regenweer is niet hetzelfde als licht. Als je met de auto rijdt, is het heel moeilijk om fietsers te zien die geen licht hebben.” Elke keer als ze bij mij in de auto zitten, en ik zie een fietser zonder licht, wijs ik hen er ook op hoe moeilijk zichtbaar die is. Het kan maar helpen. Misschien daagt er vroeg of laat iets. Dat wilt uiteraard niet zeggen dat ik het een geldig excuus zou vinden, mocht ik een fietser van de weg maaien, omdat hij geen licht op had. Ik wil maar zeggen: je kan me daar als fietser bij helpen om dit soort situaties te vermijden. Maar laat ons eerlijk zijn, de discussie over het licht is meestal kort. Want dat is VERPLICHT. Je mag niet fietsen zonder licht en de politie houdt je tegen. Dus kous af. Licht aan. Maar die helm. Dat is iets anders. Ik vind het noodzakelijk dat ze hun helm opzetten voor hun eigen veiligheid. Een ongeval is snel gebeurd, daar hoeft zelfs geen auto aan te pas te komen, en hun hoofd is kwetsbaar. Dus voeren wij De Discussie over de helm en dan komen de eindeloze tegenargumenten: een helm zit niet gemakkelijk, mijn oren hebben het koud, dat is niet cool, Dochter kan geen hoge staart, dot, ingewikkelde vlecht, … maken wanneer die helm er op moet. Een helm is belachelijk en niemand draagt hem. Of toch niet tot aan de schoolpoort. Eens uit het zicht van het ouderlijke huis vliegt die helm uit. Daar durf ik vergif op innemen. En laat ons eerlijk zijn: we geven met zijn allen niet het goede voorbeeld. Hoe vaak zie je dit niet: ouders die met kleine kinderen fietsen, de kindertjes netjes uitgedost met mooie helmpjes. Mama en papa met de haren vrij in de wind. Hoe vaak vertrek ik zelf niet zonder helm? Want die snijdt inderdaad aan mijn nek na een tijdje. En ik moet alleen dat korte stukje tot aan de bakker. Ik steek als eerste de hand in eigen boezem: ik ben geen plichtbewuste helmdrager. En toch zou ik willen dat mijn kinderen elke dag hun helm opzetten om naar school te fietsen. Van consequent opvoeden is hier weinig sprake. En dat weten ze, die tieners. Dus al mijn argumenten worden finaal onderuit gehaald met hun argument der argumenten: je draagt hem zelf toch ook niet altijd? Om die reden wil ik dit pleidooi houden: verplicht die helm. Voor iedereen. Ik snap niet waarom dat niet al jaren zo is, de helm verplicht moeten dragen op de fiets. Ik hoor wel vaak tegenargumenten zoals “je wordt als fietser nog kwetsbaarder als je een helm moet dragen”. Maar ik ben het daar niet mee eens. In de auto moeten we toch ook verplicht een gordel dragen? Omdat dat essentieel is voor de veiligheid van iedereen die zich met een auto verplaatst. Dus waarom moeten we geen helm dragen op de fiets? Dat is ook essentieel voor de veiligheid van iedereen die zich met de fiets verplaatst. Zo ’n wet moet je zien als een cadeautje: net zoals de gordel je leven kan redden bij een auto-ongeluk, kan de helm je leven redden als er iets gebeurt op de fiets. Dus waarom is die wet niet al lang in voege? Is dat een kosten-baten kwestie dat die wet nooit gestemd wordt? Is het sop de kolen niet waard? Kost het teveel om die wet uit te schrijven in verhouding met het aantal dodelijke slachtoffers dat “maar” valt op de fiets? Moeten er eerst meer slachtoffers vallen voor het schrijven van de wettekst rendeert? Wel, ik zal de wetgever een eindje op weg helpen. De wettekst kan namelijk heel kort zijn: “Het dragen van een helm is verplicht op elke fiets, voor elke fieters, ongeacht je leeftijd. Er zijn ook geen uitzonderingen voor zwangere vrouwen of meisjes die een dot in hun haar willen. Ook niet voor jongens die tien minuten in de badkamer doorbrachten met gel of wax voor ze naar school vertrekken.” “Maar ze gaan hem toch nooit dragen, zelfs niet als dat verplicht is,” hoor ik u denken. Daar ben ik nog niet zo zeker van. Ik ben een grote voorstander om mensen dingen te laten doen vanuit hun intrinsieke motivatie, maar in dit geval trekken we de kaart van moetivatie. Want als het moet, moet het. En dan doet de overgrote meerderheid het ook ineens.
Gisteren was het verhuisdag op het werk. Niet zomaar een alles-in-dozen-steken-en-wachten-tot-de-verhuiswagen-komt verhuis, maar de afsluiting van een manier van werken. Gisteren sloten we de deur van ons kantoor achter ons. En er komt geen ander kantoor voor in de plaats. Hoe is het zover kunnen komen? De slogan van iLean is “Let ’s create a happy workplace!” Want dat is wat iLean doet: organisaties helpen om betere werkplekken te worden voor zichzelf, hun medewerkers en hun omgeving. Door zelfsturende teams en zelforganisatie. In dat proces begeleiden we jou als bedrijf, maar dat is voer voor andere blogposts. Momenteel schort er dus iets aan onze eigen happy workplace. Het ging al een tijdje niet goed met “Ons Kot” - dat is hoe wij onze kantoorruimte noemen. Ons Kot straalde al een poos niet meer uit wat wij uitdragen naar onze klanten: een happy workplace. In haar gloriedagen was het een mengeling van een hip kantoor en een scoutslokaal met hier en daar een nepplantje en heel veel post-its aan de muur. De inspiratie en de innovatie knalde als het ware van de muren. Maar de laatste maanden was het er rommelig, stoffig en ongezellig. Dat komt grotendeels omdat we hier maar sporadisch komen: eens om de 2 weken op maandag, om elkaar te ontmoeten, te leren van elkaar, knopen door te hakken en nieuwe dingen uit te proberen. Maar buiten die maandagen werd Ons Kot zelden bezocht, omdat mijn collega ’s het grootste deel van hun tijd bij klanten zitten. Op andere dagen werken we van thuis uit of durven we al eens verkassen naar een coworkplaats, dichter bij huis of dichter bij de klant. Ons Kot had dus alle tijd van de wereld om te verstoffen, te verloederen en haar gezelligheid laagje per laagje af te werpen. Daarom moesten er knopen doorgehakt worden: we zouden afscheid nemen van Ons Kot en elkaar voortaan ontmoeten op plaatsen waar we wel energie voelen, waar het wel gezellig en inspirerend is. Maar dat betekende ook afscheid van het werken zoals velen het kennen: op een bedrijf met een kantoor. En zo werk ik vanaf vandaag nooit meer op kantoor, maar altijd thuis, bij een collega, in een café, bij een klant, kortom: overal - OK, een internetverbinding is handig - waar ik goesting voel om te werken. Ook onze tweewekelijkse samenkomsten zullen vanaf nu op de meest uiteenlopende, creatieve plaatsen plaatsvinden. In de toekomst horen jullie hier zeker meer over. Vandaar is deze verhuis een echte afsluiter van een tijdperk. En dat moest met het nodige en gepaste eerbetoon gepaard gaan. Rituele verbrandingen waren uitgesloten op het bedrijventerrein waar Ons Kot ligt, dus zochten de mannen – ja, al mijn collega ’s zijn mannen - een andere manier om iLean uit het kot te verdrijven. Ze vonden en zochten het pingpongritueel. Dat kon, aangezien er plots een zee van ruimte was op de verweesde bureaus. Bij het uitruimen van de kasten was het mobiele pinpongnet tevoorschijn gekomen, inclusief balletjes en batjes. Eén tournooi later voor hen, en één meeting later voor mij, was het kot uitgepingpongd. De magie was gebroken, iLean kon vertrekken. Hoog tijd om Ons Kot officieel vrij te gegeven: we trokken allemaal samen onze naam van de deur. Of hoe een verfomfaaid A4-tje plots van waarde kan zijn. Het lokaal is nu officieel klaar voor een ander bedrijf en wij zijn klaar voor onze kantoorloze toekomst! Hoe dat nu verder loopt met die nieuwe werkplekken ga ik je hier de komende weken zeker vertellen. Ik oefende alvast met een heel nieuw type werkplek: mijn mobiel kantoor. Terwijl Jongste Zoon een groepswerkje aan het maken was voor Frans - bij een klasgenootje thuis - had ik een uur werktijd terwijl ik wachtte tot hij klaar was. Ik parkeerde mijn auto aan een prachtig uitzichtspunt, want zoals je hier kon lezen, woont dat klasgenootje in een pittoresk Waals dorpje en ik ging aan de slag in mijn auto-kantoor. Het uitzicht was inspirerend. De stoel comfortabel. De koffie ontbrak en de internetverbinding viel af en toe weg. Maar al bij al was het een geslaagd experiment. En zoals met alle experimenten is er altijd ruimte voor verbetering! Op naar nieuwe happy workplaces!
Middelste Zoon had een lange broek nodig. Het blijkt in dit huis een bijna-wetmatigheid te zijn dat kinderen minstens één kleding- en schoenmaat groter hebben vlak na de zomervakantie dan vlak ervoor. Blijkbaar zet het dragen van korte broeken en het rondlopen op blote voeten het lichaam van deze kinderen aan tot groeien. Alsof benen en voeten eindelijk de vrijheid gekregen hebben om te doen wat ze een heel jaar lang moesten onderdrukken wegens gesloten schoenen en veel te smalle lange broeken: groeien.
En aangezien onze lange nazomer nu toch echt aan zijn winterslaap lijkt te zijn begonnen, had het kind dus een lange broek nodig. Daarom zaten wij op een zondagnamiddag in de auto, op weg naar de broekenwinkel. Wat een rit moest worden die ik normaal met de ogen toe rijd, bleek al snel een andere wending te krijgen. Na amper tien minuutjes rijden kwamen we aan “wegomlegging, straat onderbroken.” Op zich niets om ons zorgen over te maken, er stond een nette oranje pijl linksaf met de duidelijke bewoording “wegomlegging”. Ik kon me bij deze wegomlegging wel iets voorstellen. Het zou iets zijn van linksaf, dan rechtsaf, parallel aan de opgebroken straat en dan weer rechtsaf, na de onderbreking. Niet dus. Bij de eerste rechtsaf kwamen we bij een bord, even oranje als het vorige, maar dit keer met “Dorpsstraat onderbroken, omleiding via Hier en Daar.” Als ik de pijl naar Hier zou volgen, kwam ik gewoon weer thuis uit. Als ik de pijl naar Daar zou volgen, reed ik terug van waar ik kwam. Geen van beiden bracht me bij de broekenwinkel. Dus besloot ik om een klein - laat het ons erg landelijk noemen - wegje in te slagen, en zo parallel mogelijk aan de opgebroken straat te blijven rijden. Bij het oorspronkelijk plan blijven dus. De GPS van mijn auto is niet erg dynamisch en van zodra je hem één tikje uitzoomt zie je alleen nog snelwegen en echt grote steenwegen, dus zijn hulp om een alternatieve route te vinden was matig. Maar uiteindelijk slaagde ik er toch in om in de juiste richting te blijven rijden. Middelste Zoon, die mijn gefoeter gadegeslagen had, kwam plotseling tot leven: “Hoe deden mensen dat vroeger eigenlijk, toen ze nog geen GPS hadden?” “Dan keken ze op de wegenkaart, of als ze die niet hadden stopten ze aan een huis om de weg te vragen.” Hij keek me met erg grote ogen aan. “Aan een huis de weg vragen? Echt?” Hier kon hij zich dus niets bij voorstellen. Dat je aan andere mensen gaat vragen hoe de stratenwirwar van hun dorp in elkaar zit leek hem een vreemd idee. “Heb jij dat ook nog gedaan?” vroeg hij me toen. Ik moest lachen. “Ja, uiteraard.” En op slag vloog ik in de categorie OUD. Want ik had nog geleefd in de tijd dat er geen GPS was en dat je de weg gewoon moest vragen aan elkaar. Dat kennen deze tieners dus niet meer. Maar wat me nog veel meer verontrust: als iemand toch nog eens de weg zou willen vragen aan zo ’n tiener, dan gaat die volgens mij niet eens kunnen helpen. Want die weten niet hoe de stratenwirwar van hun dorp in elkaar zit. Die hebben zich daar nog nooit vragen over gesteld. Hopelijk heeft de tiener in kwestie dan een GSM met 4G en mag de verdwaalde reiziger eens een blik werpen op Google Maps. Het gesprek kabbelde verder, zoals de betonplaten onder onze wielen en het bracht ons bij “hoe duur is een auto?” als volgende gespreksonderwerp. Waarop de vraag volgde hoeveel mijn eerste auto had gekost. Ik moest even denken en zei hem toen in alle eerlijkheid: “Dat weet ik niet meer, en bovendien, dat was nog in Belgische Frank.” Vanuit mijn ooghoek zag ik zijn ogen weer draaien en ja hoor, hij zei: “Heb jij de Belgische Frank nog meegemaakt?” Baf. Op amper tien minuten tijd twee maal in de categorie OUD, of misschien zelfs STOKOUD. Toen ik hem vertelde dat Oudste Zoon geboren is in het jaar dat de Euro ingevoerd is, en dat ik dus uiteraard wel een aantal jaar daarvoor geleefd heb, kon hij het enigszins relativeren. Maar toch. Hij kon snel uitrekenen dat ik in mijn leven tot hier toe langer in Belgische Frank had geteld dan in Euro. Dus toch wel OUD. Uiteindelijk bracht mijn oriëntatiegevoel en een beetje hulp van de GPS ons meer dan een half uur later dan gepland bij de broekenwinkel. Waar we welgeteld tien minuten binnen waren om een broek te kiezen en netjes te betalen in Euro. Nadien vatten we de terugweg aan over dezelfde landelijke wegen, een illusie armer over de leeftijdscategorie waar mijn zoon me instopt, maar wel een stukje Vlaanderen rijker in mijn interne GPS. Volgende keer rijd ik weer met mijn ogen toe naar de broekenwinkel. Omleiding of niet. Afgelopen week was het weer zo ver. Zoonlief kwam thuis van school en sprak de gevreesde woorden: “We moeten een groepswerkje maken voor Frans.”
Hij wist op voorhand wat mijn reactie ging zijn, want hij keek naar de tippen van zijn tenen en mompelde het zinnetje zachtjes voor zich uit. En gelijk had hij. Ik zuchtte diep, trok waarschijnlijk een getormenteerd gezicht en vroeg: “En tegen wanneer? En met wie?” In mijn hoofd begon de moeilijke puzzel zich al te leggen. Het is geen sinecure om een vrij moment te vinden buiten de schooluren wanneer je drie willekeurig gekozen kinderen bij elkaar moet krijgen. Want de leerkracht had de groepjes samengesteld, niet de kinderen. Dat deed ze op basis van god weet welke criteria. In elk geval niet op basis van woonplaats of gezamenlijke hobbies. De meeste kinderen hebben namelijk hobbies, die vaak niet overeenkomen in tijdsbesteding met die van de klasgenootjes. Laat staan dat er nog broers of zussen zijn die ook nog gebracht en gehaald moeten worden van muziekles, voetbaltraining, circusschool of noem maar op. Dan wordt het zoeken naar een speld in een hooiberg om dat groepswerk op tijd klaar te krijgen. En ik weet dat me op een vorig oudercontact al eens gezegd is dat ze dat groepswerk ook tijdens de middagpauze mogen maken. Maar het enige dat een dertienjarige jongen tijdens dat half uurtje middagpauze wilt doen, is tegen een bal trappen met zijn kameraden. Even een half uur zijn hoofd leegmaken, en niet terug in een duf klaslokaal kruipen voor een groepswerk. Kan je het hun kwalijk nemen? “Het is tegen volgende week, “ onderbrak zoonlief mijn gedachten. “Maar we hebben maandag afgesproken want dan is het geen school,” antwoordde hij snel. Dat had de leerkracht in kwestie fijntjes uitgekiend. Ze hebben maandag een facultatieve verlofdag, dus de uitgelezen kans om eens een groepswerkje op te geven. Het enige dat die leerkracht vergeten is, is dat de ouders geen facultatieve verlofdag hebben, en het niet zo evident is om de drie kinderen in één huis te krijgen. Ik hoor u al denken: laat die kinderen toch met de bus naar dat andere huis reizen. Maar niet alle kinderen wonen netjes onder de kerktoren vlakbij de desbetreffende school. Het is zelfs zo dat, hier aan de taalgrens, de statistische kans heel groot is dat minstens één kind uit het groepje in een pittoresk Waals gehuchtje woont, dat ten eerste niet dicht bij de school ligt en ten tweede niet bereikbaar is met het openbaar vervoer. Zo ook in dit geval. Zoonlief zit in een groepje met Zus en Zo, en het toeval wilt dat ze afspraken bij Zus thuis, die toevallig in zo ’n pittoresk Waals dorpje woont. Een snelle raadpleging van mijn vriend Google Maps leert me dat het een half uur rijden is met de auto, dat hij 1 uur 59 minuten onderweg is met het openbaar vervoer, enkele rit, en dat hij met de fiets 1 uur en 4 minuten onderweg is – aangenomen dat hij niet verloren rijdt. De optie om hem op één of andere manier met de auto daar te krijgen is de enige realistische. Spreek dan af om te carpoolen met de ouders van Zo, hoor ik u al denken. Ook dat scenario werd bekeken. Maar ook Zo woont niet om de hoek, noch bij ons, noch bij Zus. Als je de woonsplaatsen van Zus, Zo en onszelf verbindt op de kaart krijg je haast een gelijkzijdige driehoek. Een ommetje langs Zo verdubbelt dus haast onze reistijd. En dan kan ik het niet helpen dat ik me erger aan dit soort groepswerkjes, en dat ik me afvraag wat u, beste school, daar eigenlijk mee wilt testen? Gaat het over de zelfredzaamheid van de kinderen? Ik betwijfel dat het u daar iets over vertelt. Het is vooral mijn zelfredzaamheid, en die van de andere betrokken ouders die op de proef gesteld wordt om alle hierboven genoemde redenen. Wilt u testen hoe goed de kinderen kunnen samenwerken? Ik betwijfel dat u dat kan afleiden uit het resultaat van zo ’n groepswerk. Ik schets u graag even hoe zo ’n doorsnee groepswerk eraan toegaat. Meestal komen de kinderen bij een klasgenootje waar ze nog nooit waren en wordt het eerste half uur besteed aan ‘dit is mijn habitat – wil je eens op mijn spelconsole spelen/in mijn tuin voetballen/naar mijn kamer kijken’ formaliteiten. Nadien wordt het groepswerk meestal aangevat, vaak onder lichte dwang van de ouder die zich vrijgemaakt heeft om de groepswerksessie wat in de gaten te houden. Ze scharen zich met 3 of 4 achter één computer. Iemand krijgt de rol van computerbediener en die surft wat op het web, en de andere 2 of 3 zitten wat te dollen. Na een uurtje of zo staan de ouders daar terug om hun kroost op te pikken, en komen de kinderen tot het besef dat ze nog niets hebben. Op één minuut tijd maken ze snel afspraken wie thuis welk stuk zal doen en dat ze het dan nadien zullen samenplakken. Tot daar dus het aspect groep in dit werk. Mag ik u een tip geven, beste leerkracht? Wilt u echt testen of kinderen kunnen samenwerken met eender wie? Maak hier dan een lesuur voor vrij. Dan kan u zelf eens observeren hoe dat eraan toegaat, en kan u hen oprecht en eerlijk beoordelen op hun groepswerkcapaciteiten. En wat die zelfredzaamheid, zin voor initiatief, leiderschap of welke andere criteria dan ook zijn die u wilt testen, ik ben zeker dat er tal van andere mogelijkheden zijn om dit te doen. Ik ben uiteraard bereid om hier over mee te denken. Wat denkt u van morgen? U heeft dan een vrije dag, en ik heb zeeën van tijd terwijl ik in de auto zit om zoonlief van en naar Zus te brengen. |
Kirsten De ConinckDuizendpoot. Moeder van 4. Creatief. Visualisator. Natuurmens. Tekenaar. Stiltezoeker. Genieten. Verteller. schrijverDag lezer die graag leest. Las je mijn romans al? Archieven
January 2024
Categorieën
All
|
Vind me terug. |
|