De kinderen groeien als kool. Zo erg zelfs dat, wanneer ik ’s morgens opsta, ik mijn eigen kinderen niet meer herken. Toegegeven, dat is een beetje overdreven, maar toch. Ze groeien wel zo hard dat het lijkt alsof Jongste Zoon alleen nog maar driekwartbroeken draagt. En dochter alleen nog truien met halflange mouwen heeft. Ook Middelste Zoon en Oudste Zoon komen ‘s ochtends regelmatig naar beneden met een bedenkelijke blik op hun gezicht, de armen vooruit gestoken, of de knop van de broek open. Dat betekent dat het hoog tijd is voor wat extra shopinspanningen. En dan begint er in mijn hoofd een dilemma te ontspinnen. Want vier kinderen in het nieuw steken, dat kost geld. En in dit groot gezin moet er af en toe best wel op de uitgaven gelet worden. Middelste Zoon en Jongste Zoon zijn nogal tuk op merkkledij. Bovendien zijn ze erg kieskeurig in wat ze aandoen en wat niet. Maar wanneer de kleerkasten dringend aanvulling nodig hebben, kan dat niet gebeuren met broeken van elk 70 euro, en dito truien. Dus maak ik de afweging in welke goedkopere winkels we voor deze aanvulronde terecht kunnen. Ze denken actief mee. Zij vanuit de bezorgdheid: met welke kleren wil ik over straat lopen? Ik vanuit de bezorgdheid: hoe proper zijn deze kleren? Ik wil namelijk niet bijdragen aan het in stand houden van oneerlijke handel en kinderuitbuiting, alleen maar om onze kleerkasten vol te proppen, en om onszelf tegoed te doen aan de verslaving die impulsaankoop heet. Daar doe ik niet aan mee. Ik heb een stoffenwinkel uitgebaat, en ik weet dat de groothandelsprijzen voor de stof in Europa hoger liggen dan de prijs die het afgewerkt product heeft in de Grote Ketenwinkels. Dus hoe slagen zij er dan in om die kleren zo spotgoedkoop in de winkels te krijgen? Ik heb er mijn bedenkingen bij. Maar af en toe moeten we hier erg goed naar de portemonnee luisteren en moeten we een compromis sluiten met onszelf. We vulden gisteren dan ook de kleerkast van Dochter en Jongste Zoon aan met enkele basisstukken uit Grote Ketenwinkels. We vertrokken tegen 17u naar het stadscentrum. Op zo ’n moment is de chaos in zo ’n Grote Ketenwinkel enorm. Alles ligt op de verkeerde plaats, verkoopsters proberen wanhopig om opgefrommelde truien en verkeerd weggelegde rokjes netjes op de juiste plaats te leggen. Maar het is dweilen met de kraan open. Er is nog steeds heel veel volk in de winkel, en niemand schijnt zich iets aan te trekken van de rommel. Integendeel, we kopiëren elkaars gedrag en gooien het pulletje dat toch niet past nonchalant op een willekeurige hoop. De verkoopster ruimt het wel op. Wordt ze tenslotte voor betaald, toch? Het is dus relatief veilig om Dochter hier alleen los te laten terwijl ik met Jongste Zoon gericht op zoek ga naar een lange broek. Want Dochter is een snuisteraar. Maar in deze chaos ben ik er vrij zeker van dat haar vangst relatief beperkt zal zijn. Ik moet toegeven, mijn geldhersenen worden vrolijk als ik daar rondloop. 3 broeken voor de prijs van 1 broek uit hun normale Merkenwinkeltje. De verleiding is groot om tegen Jongste Zoon te zeggen: “past die donkerblauwe broek? Neem de grijze dan ook maar.” Want hé, het is wel een koopje! Jongste Zoon houdt nog minder van deze drukte dan ik, en heeft er dan ook snel genoeg van. Wil hij nog even kijken voor een trui of een jas? Nee. Hoeft niet. Ik wacht wel tot je weer naar Merkenwinkeltje gaat, daar is het rustig en vind ik snel wat ik wil. Ondertussen is Dochter klaar met snuisteren. Haar vangst is zoals verwacht beperkt. Ze wilde een outfit kiezen voor minder dan 50 euro, en dat lukt haar in deze Grote Ketenwinkel zonder enig probleem. Ze heeft zelfs budget over. Ondertussen loopt het tegen sluitingstijd en begint de gejaagdheid in de winkel toe te nemen. Verkoopsters beginnen iets ostentatiever op te ruimen. Moeders sporen hun kinderen aan om sneller kleren aan en uit te trekken. En de kassarijen groeien. Terwijl Dochter zich nog moet omkleden, gaat Jongste Zoon op zoek naar de snelste kassarij. Hij heeft het gehad. En ik ook. Dit is een wereld die niet de mijne is. Zoveel mogelijk kleren kopen aan een prikje. Graaien in onordelijke stapels en aanschuiven aan veel te lange kassarijen. Is er iemand in deze winkel die zich op dit moment ook afvraagt of de vrouw die de mouwen in deze T-shirts moest naaien ’s avonds eten kan kopen van haar loontje? En is er iemand die zich afvraagt wanneer de kinderen die de garens op de naaimachines moeten rijgen rugklachten beginnen krijgen? Ik weet het niet. Ik betwijfel het. Ik ben blij dat de kasten aangevuld zijn, maar even blij dat ik hier nu niet meer hoef terug te komen tot de volgende groeispurt. En blij dat de kinderen dit ook niet het summum van zaterdags plezier vinden.
Lieve fietser,
Nu de dagen korter worden en het duister en de mist hardnekkig blijven hangen, ook wanneer jij opstaat en naar school gaat, wil ik graag even met je praten. Eerst en vooral wil ik je zeggen dat ik respect heb voor jou. Omdat je ook in barre weersomstandigheden, door de snijdende kou en het donker, toch de fiets verkiest boven de auto. Dapper ben je, recht op je trappers, turend in de donkere ochtend. Daarnaast, lieve fietser, wil ik graag met je delen dat ik me zorgen maak. Zorgen om jou en je veiligheid daar op die fiets. En ik, dat ben ik in mijn rol van automobilist. Op woensdagochtend doe ik Jongste Zoon en Dochter met de auto naar school. Wegens anders teveel gedoe ’s middags met hobbies die aansluiten op de schooluren. En dan huilt mijn hart, als ik jou, lieve fietser voorbij steek. Want je jas is zwart - of donkerblauw - dat kon ik niet zien in de mist vanochtend. Je achterlicht brandde niet. En je rugzak was een donkerbruine vlek op je rug. Je vriendin, die naast jou fietste, leek erg op jou. Een donkere jas, een dito rugzak. Alleen had zij lange haren over haar rugzak gedrapeerd. En hoe traag ik ook reed, het kostte me moeite om jullie te zien. Om te vatten dat daar twee meiden vrolijk babbelend naar school fietsten. Jullie doemden op uit de mist, als een vage zwarte vlek. En nee, er was geen gevaar. Zelfs niet in de verte. Want ik reed voorzichtig en ik weet dat jullie met tientallen langs die drukke baan naar school fietsen. Ik deed geen gekke dingen. Maar dat, lieve fietser, is nu net het gevaar. Het maakt jou zelfzeker. Jij ziet de auto ’s toch? Jij kent toch elke bocht in de weg, elk kuiltje in het fietspad? Jij rijdt die weg met je ogen toe. “Laat me nu maar”, hoor ik je denken. Maar stel. Stel je even voor. Dat ik slecht geslapen had. Dat Dochter te lang in de badkamer had gestaan. Dat we te laat vertrokken waren en ik net iets meer gehaast was dan anders. Stel dat Dochter en ik nog boos waren op elkaar en dat ik me even omdraaide naar de achterbank om haar aan te kijken en om haar de les te lezen over voortdoen in de ochtend. Want dat gebeurt soms, ochtenddiscussies die zich voortzetten op de achterbank. Stel je even voor, dat ik je net op dat moment voorbij stak. En stel je even voor dat jullie hard moesten lachen om elkaar, en dat je vriendin in al haar enthousiasme uithaalde met haar armen. En jij verloor je evenwicht. En ik was met mijn gedachten in de badkamer. Wat dan? Ik had je niet gezien. Je was haast onzichtbaar in de dikke ochtendmist. Wat dan? Had ik jou aangereden? Zou je over mijn voorruit gevlogen zijn? Wat dan? Je droeg geen helm. Zou je een hoofdletsel gehad hebben? Zou ik helder genoeg gedacht hebben en onmiddellijk de hulpdiensten bellen? En zou ik jouw vriendin en mijn kinderen in veiligheid gebracht hebben? Terwijl jij daar in de mist op de straat lag? Pijn te lijden. Veel pijn? Wat dan? Zou jij ooit nog dezelfde vrolijke meid worden? Zou ik de rest van mijn leven moeten leven met het idee dat ik een fietser van de weg gemaaid had? Weet je, lieve fietser, ik wil het niet weten “wat dan”. Want het is niet gebeurd. Ik was alert. En jij voorzichtig. Maar al ben je nog zo voorzichtig en al ken jij de weg op je duimpje, het maakt je niet onsterfelijk. Het enige dat ik zie, is iemands dochter die daar fietst, op haar onverlichte fiets, met haar donkere jas door de ochtendmist. En het enige dat ik kan denken, is kwetsbaar en onzichtbaar. Mag ik je wat vragen, lieve fietser? Doe je morgenvroeg je lichten aan? Een fluohesje over je boekentas is misschien wat veel gevraagd. Niet cool. Ik weet het. En niet verplicht. Dat weet ik ook. Maar denk je er toch ook eens over na, wil je? Maar je licht, laten we daar niet flauw over doen. Aan. OK? Veel liefs, Van een mama van vier fietsende schoolkinderen, die elke morgen de strijd met hen aangaat om het fietslicht.
"Hier wordt altijd wel om één of andere reden uitgekeken naar het nieuwe seizoen. De redenen voor de hoofdseizoenen zijn vaak talrijk en voor de hand liggend. Zo is Dochter zich al weken aan het verheugen op een kerstboom en lichtjes en marshmallows roosteren in het pikkedonker. Ze kruipt al een paar weken spontaan onder een dekentje op de bank, om alvast te oefenen in winterse gezelligheid. Maar ook de tussenseizoenen verdienen hun "moments of glory". En laat het grijze weer van de afgelopen dagen nu toevallig één van mijn lievelingsweertypes zijn. Grijs, geen wind, mist of nevel in de ochtend. Heerlijk. Want dit soort dagen zijn betoverend, echt waar! Ben je als eens buiten gaan staan vandaag? Is het je dan opgevallen hoe alles verstilt? Alle geluiden worden van hun scherpe randjes ontdaan, net zoals bij een sneeuwtapijt. Het dikke, grijze wolkendek absorbeert het gezoem van auto ’s in de verte. Bovendien is het niet koud. Er is geen wind, en de laaghangende wolken wikkelen zich als een dekentje rondom jou terwijl je wandelt. Toegegeven, je haar wordt lichtjes vochtig en je neus loopt. Maar hé, de kou prikt niet door je jas en de wind snijdt niet in je gezicht! Dat is toch ideaal weer om een frisse neus te halen tijdens je lunchpauze, of een wandeling te maken op je vrije dag. En heb je er al eens op gelet hoe prachtig de herfstkleuren afsteken tegen de grijze wolken? Een rode bladerkruin wordt nog roder, en de gele blaadjes van de kastanjelaar zijn haast fluorescerend tegen de grijze hemel. Met je ogen tot spleetjes geknepen lijkt het alsof de natuur in brand staat. Nu de oprukkende herfst de bladgroenkorrels verjaagd heeft, komt de echt aard van de natuur naar boven. Want de kleuren die je nu ziet, zijn de echt kleuren van de bladeren aan onze bomen. Veel mooier wordt het niet meer. “Allemaal goed en wel, maar bij de eerste windvlaag liggen al die bladeren op de grond en kunnen we beginnen vegen,” hoor ik de critici onder u zeggen. Daar heb je uiteraard gelijk in, maar als het dan toch moet, trek dan je laarzen aan en loop er eerst eens door, door die bladerhoop. Of nog beter: trek je laarzen uit en voel hoe zacht het is onder je voeten. En dan die kruidige geur, mmm, daar kan de geur van een zomerstrand vol zwetende lijven en zonnebrandolie niet aan tippen! En wat nog meer is, terwijl ik buiten loop, met haar dat lichtjes begint te kroezelen van het vocht in de lucht, en toch een tikkeltje verkleumd, verlang ik naar de gezelligheid van binnen. Van echt terug binnen wonen. De afgelopen maanden was het huis veeleer een doorgangsruimte. Tijdens de zomer vulden we de dagen maximaal met zon en buiten zijn. Met bloembakken op het terras en vrolijke kussens in ligstoelen. Het huis kreeg bitterweinig aandacht. Maar nu, na maanden van verwaarlozing, wil ik mijn huis terug omarmen en aankleden. Niet dat ik het type ben dat straks vijfendertig pompoenen voor de voordeur zal zetten, of minstens drie kerstbomen in huis haalt. Maar er moet wel terug leven en gezelligheid in huis komen. Zo maakte ik de kussens af voor de bank, waar ik je hier over vertelde. Kussens in warme tinten, om die kleurenpracht van buiten binnen te halen. Het kriebelt ook om straks pompoensoep te maken. Of wafels, of pannenkoeken. En ook warme chocomelk! Gelukkig zullen er nog veel grijze dagen volgen.
Mijn huis en ik, we maken ons op voor de winter en voor heel veel tijd samen. En vanavond, dan gaan de kaarsjes aan. Die zijn momenteel nog fris mintgroen en turkoois. Duidelijk een laatste overblijfsel van de lente, dat tijdens de zomer aan mijn aandacht ontsnapt is. Toch maar eerst even op zoek naar de juiste kleuren. Ik ben er klaar voor, voor die herfst. En ik hoop dat jij dat ondertussen ook bent. Voor hèt seizoen bij uitstek met extra genieten binnen, en met minstens evenveel verwondering buiten. En stiekem, heel stiekem, hoop ik dat we heel gauw sneeuw krijgen. Want de magie van de winter, die wil ik binnenkort ook erg graag met je delen! Vandaag is het ‘Dag van de jeugdbeweging’. Deze verdiende de laatste jaren zijn plaatsje op de kalender, naast grote broers zoals de ‘dag tegen kanker’, ‘dag van de mobiliteit’, werelddierendag en noem maar op. Maar deze heeft een bijzonder plekje in mijn hart. Een groot stuk van wie ik ben is namelijk in die context gevormd. Van kleins af aan stond ik op zondag met mijn laarzen in de modder, deed ik spelletjes in de gietende regen en lag ik op mijn rug in het gras naar de wolken te staren wanneer we het te warm vonden om te bewegen. De ene zondag was de andere niet, maar ik hield vol en kende een lange passage in de jeugdbeweging en in een jeugdwerkorganisatie. Ik beleefde het als kind: voelen wat samenhorigheid is, avontuurlijke uitdagingen aangaan, creatieve oplossingen zoeken om het bosspel te winnen. En later, als jongvolwassene stond ik aan de andere kant en probeerde deze kostbare waarden op mijn beurt door te geven aan een volgende generatie. En eens per jaar, op de dag van de jeugdbeweging doen we nog eens mee. Zijn we nog eens één van hen. En daarom vulde ik vandaag Facebookpolls in. Je kwam ze waarschijnlijk al tegen: geef deze foto een like-je voor de chiro, een hartje voor de scout, een ‘geweldig’ voor de ksa en een ‘ooh’ voor de klj. Wie is de beste? Dat is de vraag van vandaag. Dus klik ik ijverig op de jeugdbeweging waar ik groot in werd. Goed opletten, want het hartje is de ene keer chiro, de andere keer scouts. Ik wil het niet op mijn geweten hebben om voor de verkeerde te stemmen! Uiteraard is elke jeugdbeweging goed en draagt elke jeugdbeweging bij aan wie je wordt. Maar de concurrentie tussen de jeugdbewegingen onderling, dat hoort er nu eenmaal bij. Want dat maakt dat je bij een groep hoort. Wij tegen zij. En wij zijn de beste. Niets zo heerlijk als groep zijn en nog veel heerlijker: groep zijn tegen de rest. Wat een gevoel! Het mag voor één dagje, want het is eigen aan het beestje mens. Een beetje oordelen over de ander en jezelf beter vinden. In Geweldloos Communiceren, een communicatiemodel waarover ik trainingen geef bij iLean, heet dit Jakhalzen. Jakhalzen betekent dat je jezelf eens helemaal laat gaan en lekker oordeelt over de ander. Jakhalzen is zwart-wit denken en al bij voorbaat weten dat je de beste bent. Jakhalzen is ook je eigen mening hebben en zeker weten dat het de enige juiste is. Dat alles is jakhalzen. Op zich is dat natuurlijk niet fraai. Het belemmert ons om onbevangen naar anderen te kijken en om de ander te kunnen zien zoals hij is. Zonder meer. Door te jakhalzen verberg je ook wat jij echt nodig hebt en kan je ook heel moeilijk inschatten wat de ander nodig heeft. En dit gaat dan over zaken als respect, samenhorigheid, acceptatie. Want daar draait het om, toch? Ja, we zeggen graag dat onze jeugdbeweging de beste is. Maar wat we eigenlijk willen zeggen is dat we nood hebben aan acceptatie. Acceptatie door diegenen die het dichts bij ons staan, de leden van ons eigen clubje. Dit uitspreken van wat je echt nodig hebt, heet in Geweldloos Communiceren de taal van de giraf. De giraf ziet alleen wat mensen nodig hebben, en doorprikt het gejakhals om haar heen. Ze laat je zien welke van jouw behoeften niet vervuld zijn. Maar omdat de meeste van ons maar hele kleine babygirafjes zijn, en we het jakhalzen met de paplepel ingekregen hebben, zeggen we dat op zijn jakhals: ‘wij zijn de beste’ in plaats van ‘wij hebben er nood aan om onze samenhorigheid uit te drukken. Want dan voel ik me veilig.’ Over hoe je jouw babygiraf kan laten groeien schrijf ik in het boek dat hier aan het broeden is. Giraf en Jakhals komen daarin uitvoerig aan het woord, samen met een heel aantal andere dieren. Het wordt een fabel voor volwassenen. Voor vandaag wil ik je meegeven dat af en toe wat jakhalzen mag. Het lucht al eens op en het doet je beseffen dat je met een behoefte zit die op het moment dat je begint te foeteren niet vervuld wordt. Als ik grommel op Huisband omdat hij de vuilzak niet naar de garage bracht, wil ik eigenlijk zeggen dat ik nood heb aan steun. Dat ik apprecieer dat hij er altijd voor me is maar net op dat moment even niet. Alleen spreekt mijn jakhals sneller dan mijn giraf en vertel ik hem dus dat ik weeral de vuilbak zelf naar de garage moest dragen in plaats van dat ik nood heb aan wat steun in het runnen van dit megagezin. Je raadt al dat hij op die tweede zin heel anders zou reageren dan op de eerste, die ik wél uitsprak. Het zal me leren, niet naar mijn giraf luisteren.
Wat is dat toch met goede voornemens en waarom ze zo moeilijk vol te houden zijn? Ik heb me er de laatste dagen het hoofd over gebroken. De aanleiding voor mijn gepieker is dat ik al een paar weken geen loopschoen meer van dichtbij zag. Er zit namelijk een virusje onder de leden dat maar niet wilt verdwijnen. En dus zeg ik tegen mezelf: eerst maar even uitzieken, mijn energie is al zo laag. Wanneer ik me beter voel ga ik terug lopen. Tot er zich gisteren een gesprek ontspon in de hal van het zwembad, met een aantal zwemmama ‘s. Zwemmama ’s die allemaal lopen. De ene al wat vaker of intensiever dan de andere. Maar ze - en bij uitbreiding ikzelf - lopen allemaal. Mama I had gisteren voor het eerst sinds lang haar loopschoenen terug aangetrokken. Ze had in de voormiddag een straaltje zonneschijn gezien dat mij, in niet-loop-modus, totaal ontgaan was. En ze had het gedaan. Ze was er terug aan begonnen. Je zag dat het haar deugd gedaan had. Haar gezicht straalde en met volle goesting vertelde ze over de energieboost die dat beetje lopen door haar lichaam gejaagd had. Ze is weer on track. Mama E en ikzelf keken haar een beetje op dezelfde manier aan. Het moet een blik geweest zijn die haar vertelde dat we haar wel geloven, maar dat we er op dit moment even niets mee kunnen. Natuurlijk weten wij ook dat lopen ons goed doet. En toch doen we het even niet. Om heel verschillende redenen. Mama E. zei dat ze het zo ’n gedoe vindt momenteel: je wassen, aankleden, kinderen naar school brengen, en je dan terug moeten omkleden om te gaan lopen en je wéér moeten wassen als je terug thuis bent. Ikzelf heb dus dat virusje onder de leden dat me al een paar weken uit loopland weghoudt. De energie is er even niet. En mama I zei zelf dat het lopen onder het stof geraakt was omdat ze zoveel andere dingen moest. Kleine dingen die altijd even eerst moeten, waardoor er geen tijd meer overbleef om nog te gaan lopen. Op haar vrije dag nota bene. Ik bleef de hele tijd instemmend knikken, want ik herkende al die dingen. Ik moet ook altijd vanalles eerst doen op mijn vrije dag voor ik van mezelf tijd mag maken om iets voor mezelf te doen. Ik was me ook liever op het moment dat ik opsta, dan nadien. En toen zei mama H.: “Maar je moet dat gewoon doen. Je moet tijd maken voor jezelf.” Bam. De vinger op de zere plek. Natuurlijk heeft ze gelijk. En natuurlijk moeten we dat doen. Onszelf niet altijd wegcijferen voor kinderen die anders niet op tijd op school geraken, onopgeruimde ontbijttafels, of milde virale infecties. We moeten dat niet doen en gewoon eerst aan onszelf denken. Want iemand die zichzelf graag ziet en naar zijn eigen lichaam luistert is een gelukkiger mens. En een aangenamer mens. En toch… Welk deel van ons brein laat ons toe altijd te komen aandraven met excuses die nog erger zijn dan slappe thee terwijl we goed genoeg weten wat de positieve effecten zijn van wél gaan lopen? Heeft dat duiveltje een naam? Is het een gebrek aan motivatie? Ik denk het niet. Ik ken de componenten van intrinsieke motivatie en ik weet dat ik daaraan voldoe als het over lopen gaat: ik kan autonoom beslissen over wel of niet gaan lopen. De oorzaak van het niet lopen bij iemand anders leggen is flauw van mezelf. Ik ben competent, ik weet hoe het moet en ik voel me bekwaam. En er zijn voldoende mensen rondom mij die me steunen.
Afgelopen weekend was het bij momenten prachtig nazomerweer. Het ideale moment voor een fietstocht, het onderhoud van de tuin of om gewoon in het zonnetje op een terrasje te zitten. Deze mooie uren vol zonneschijn bracht ik door op de bloedhete tribune van het zwembad in Leuven. Samen met vele anderen. Om te supporteren voor ons vlees en bloed, onze gasten die daar het provinciaal kampioenschap zwommen. Dit kampioenschap is de eerste echte meeting van het seizoen. Even snuffelen, kijken waar we al staan en proeven van de concurrentie. Inschatten hoe fit de tegenstand is. Een mentale wedstrijd, noemde de trainster van Oudste Zoon en Middelste Zoon het. Maar, dat wilt niet zeggen dat daar niet het beste van zichzelf gegeven werd. Integendeel. Middelste Zoon slaagde er in om een paar medailles bij elkaar te zwemmen, waar we uiteraard erg trots op zijn. Maar ik ben niet minder trots op de andere zonen die daar ook zwommen en het felbegeerde trapje niet konden beklimmen. Want alhoewel maar een fractie van de kinderen daar op het podium heeft gestaan, verdienen ze volgens mij allemaal een medaille. Een medaille voor inzet. Voor positivisme. Voor passie. Voor teamspirit. Voor volharding. Want ik kan je verzekeren, tonnen respect heb ik voor al die jongeren die daar afgelopen weekend in het water lagen om het beste van zichzelf te geven. Zoals dat waarschijnlijk in elke sport gaat, kent een kind dat zwemt de betekenis van het woord inzet maar al te goed. Zonder inzet geen progressie, zonder progressie geen resultaten. En wat moeten die jongens en meisjes daar af en toe keihard voor knokken. Want inzet, dat is niet iets dat je elke dag in de sporttas steekt, samen met de drinkbus. Inzet komt de ene dag vanzelf, en de andere dag is het ver zoek. Ver zoeken naar de motivatie om alweer x veelvouden van 25 meter in dat zwembad te gaan liggen. Waar je zicht hebt op de tegeltjes onder jou, en het latwerk van het plafond boven jou. Waar na 25 meter op weer 25 meter af volgt. Waar je zo snel mogelijk naar een muur moet zwemmen, om er dan weer van weg te zwemmen. En terug. Waar het vaak draait om honderdsten van seconden. Om minimale verbeteringen die een zwemleek zoals ik nauwelijks ziet. Waar het altijd vechten is tegen jezelf en je grenzen. Maar waar die kinderen en jongeren passie voelen en zichzelf echt kunnen uitdagen. Waar ze alleen maar een betere versie van zichzelf willen zijn. Of waar ze willen bewijzen wat ze waard zijn. Aan zichzelf of aan iemand anders. Stuk voor stuk hebben deze zwemmers hun eigen motivatie om er jaar in jaar uit mee door te gaan. Ik las dit weekend een interview met Paul Van den Bosch, topcoach van onder andere Sven Nijs, over burn-out bij topsporters. Hij zei in dat interview: “Op een bepaald moment moet de competitievreugde primeren op het winnen. Als je aanvaardt dat winnen niet het enige zaligmakende is, kun je nog een lange carrière maken.” Dit man heeft helemaal gelijk, maar volgens mij vergeet hij het allerbelangrijkste. Competitievreugde is niet alleen wat een burn-out bij topsporters kan vermijden, maar dat dit ook is waar het allemaal begint: de vreugde om de sport, en om als team te kunnen deelnemen aan een competitie. Om gewoon blij te zijn voor elkaars resultaten. Om alle ouders van de club op hetzelfde moment “wauw” te horen zeggen als er eentje in een super mooie tijd aantikt. Gisteren wandelde ik met A., 11 jaar en een zwemvriendinnetje van Dochter, door de gang. Ze had net een provinciaal record gezwommen op de 100 meter schoolslag. Een knappe prestatie voor zo ’n kleine meid. Uiteraard wenste ik haar proficiat en zei ik haar dat ik vond dat ze zo goed gezwommen had.
Het glunderende meisje stond naast me en zei: “Weet je, schoolslag zwemmen, dat is gewoon zooooo leuk!” En dat vat het zo ’n beetje samen. Die kinderen doen wat ze graag doen. Of ze nu winnen of niet. A. zwom al graag schoolslag lang voor ze dat provinciaal record op haar naam kon zetten. Ook de zonen hier in huis hebben al lang door dat heel de club een boost haalt uit zo ’n competitie. Of ze nu zelf op dat podium staan of niet. En net daarom verdienen ze allemaal een medaille. Voor inzet en motivatie. En omdat ze morgenvroeg om 6u30, voor ze naar school gaan, alweer in dat water liggen. Geef ze maar allemaal goud! Soms zit mijn hoofd vol. Stampvol. Het soort vol dat ik vroeger ook had bij het studeren: je bent geconcentreerd en gefocust bezig en je hersenen slorpen alles op als een spons. En plotseling is het op. De blik wordt flou en de redenering traag. Op dat moment weet ik: het is om zeep. Als mijn productiviteit een gausscurve was, dan is de top bereikt en gaan we vanaf hier in een rotvaart naar beneden. Ik weet ondertussen wel dat ik niet de enige ben die hier last van heeft. Anders zouden menig journalist hier niet met de regelmaat van de klok over schrijven. Dat stelt me enigszins gerust, maar ik zou er toch het liefst van al geen tot weinig hinder van hebben. Dus doe ik soms wat die artikels verkondingen als de ultieme tip: van sloten koffie over helemaal geen koffie tot even 5 minuten mijn ogen sluiten. Na jaren vechten tegen het net-na-het-middaguur-dipje heb ik geleerd dat er voor mij maar één remedie is en dat is beweging. Wanneer mijn lichaam in beweging is en ik me alleen focus op de ritmiek van mijn stappen en de juiste ademhaling*, komt er na een paar minuten vanzelf terug ‘flow’ in mijn hersenen. Dat gaat altijd een beetje op dezelfde manier: de eerste meters blijft mijn hoofd zompig tot ik in het ritme ben van stappen, ademen, stappen, ademen. En dan schieten er ineens –tig dingen door mijn hoofd, vaak van praktische aard, die blijkbaar in de weg zaten om inhoudelijk bezig te zijn. Ik probeer ze bewust te capteren en er acties tegenover te zetten: als ik seffens terug binnen ben, ga ik eerst dat en dit en deze doen. Ik durf ze ook wel eens noteren in mijn mobieltje om ze zeker te onthouden tot ik terug ben. En dan komt er vanzelf terug ruimte en rust in mijn hoofd, en komen de goede ideeën bovendrijven. Na wat experimenteren de laatste maanden, ben ik erachter gekomen dat 30 minuten lopen aan een gemiddelde snelheid (6 min/km) of 40 minuten wandelen aan een stevig tempo (10 min/km) het beste werken voor mij. Ik hoor je denken: niet iedereen loopt graag en lopen kan niet overal. Daar ben ik het volledig mee eens. Lopen tijdens je middagpauze op kantoor is gedoe. Je outfit meesleuren naar het werk, twee maal omkleden, douchen, …: je verliest een hoop tijd. Maar dat wandelen, dat kan overal. Je hebt alleen je 2 voeten nodig. Ik heb het geluk dat ik, wanneer ik van thuis uit werk, op nog geen 2 minuten van het startpunt van de Rosdelwandelingen zit. Deze wandelingen leiden door het prachtige natuurreservaat Rosdel, waar ik jullie in een volgende blog zeker eens mee naartoe neem. Op werkdagen beperk ik mij tot het begin van deze wandeling. Na een halve kilometer kom ik op het hoogste punt van mijn wandeling. Onder mij ligt de Nermvallei en ik krijg een adembenemend zicht over haar andere flank. Hier kan ik mijn vol hoofd gewoon loslaten. Als een getrainde hond die van de leiband mag. Daarna duik ik de holle wegen in en wordt het stil rondom mij. Geen auto ’s meer, geen tot weinig andere mensen, heel af en toe een tractor. Alleen het ruisen van de wind en het volle hoofd dat ergens voor me uit dartelt, houden me nu nog gezelschap. Zo brengen mijn voeten mij waar ik moet zijn. Volgens “The law of two feet”.
Uiteraard zijn er wat basisprincipes om de meeting in goede banen te leiden. Je kan de uitgebreide versie hier nalezen, maar kort gezegd komt het hierop neer: wie komt, zijn de juiste personen; wat gebeurt, is het enige dat kan gebeuren; waar het gebeurt, is de juiste plaats; wanneer het gebeurt, is het juiste moment en wanneer het gedaan is, is het gedaan. En er is dus één basiswet: The law of two feet. Toegegeven, de eerste keer dat ik dit hoorde, voelde ik weerstand opborrelen. Argumenten als ‘dat is nogal onbeleefd’ of ‘ga ik daar niet op afgerekend worden’ schoten onmiddellijk door mijn hoofd. Maar als je eerlijk bent met jezelf, is dat het meest waardevolle cadeautje voor jezelf en je collega ’s: als je niet bijdraagt aan het doel van je werk samen, ga dan weg en doe iets anders, nuttigers.
En hoewel ik in mijn thuiskantoor natuurlijk niet van vergadering naar vergadering hol, en in mijn eentje geen Open Space kan houden, is dit toch ook wat er gebeurt tijdens mijn werkdag: als ik voel dat ik geen bijdrage meer lever achter mijn computer, als ik voel dat mijn productiviteit naar beneden tuimelt als een karretje op een achtbaan, dan ben ik verplicht aan mezelf en mijn collega ’s om te vertrekken. Om even iets anders te gaan doen, zodat ik nadien terug met een fris hoofd vol nieuwe ideeën de rest van de werkdag kan aanvatten. En daarom wil ik ieder van jullie uitnodigen om The law of two feet eens uit te proberen. Volg je voeten. Naar buiten, naar het koffie-apparaat, naar die vergadering of net niet naar die vergadering. Het maakt niet uit. Maar gebruik ze om je bijdrage nuttig te maken en je werkplezier maximaal! *Om je hartslag onder controle te houden tijdens een fysieke inspanning is het belangrijk om telkens langer uit te ademen dan in te ademen. Tel bijvoorbeeld je stappen tijdens het uit- en inademen en zorg ervoor dat je altijd één stap langer uitademt dan inademt. Het nieuwe schooljaar is niet meer nieuw. Na bijna anderhalve maand zou het nieuwe ritme nu wel ingeburgerd mogen zijn, maar dit jaar slaag ik er maar niet in om te wennen. Dat komt ten eerste omdat onze gezinsvakantie pas eind augustus plaatsvond. Een heerlijke vakantie, daar niet van, maar de overgang van vakantie naar iedereen terug fulltime de deur uit was abrupt. Maar veel meer nog komt het door de veranderingen van de avondregelingen. Dat klinkt misschien bombastisch, wel, dat is het ook. We zitten hier namelijk met zwemmers in huis. Vier stuks. Vier stuks die alle vier minstens vier maal per week trainen. U raadt het al: dat wordt puzzelen om iedereen op het juiste moment in het zwembad te krijgen. En doordat iedereen, behalve Jongste Zoon, dit jaar in een andere groep zwemt dan het vorige jaar, moet ik gewoon geraken aan de nieuwe trainingsuren. Daar komt nog bij dat Middelste Zoon dit jaar van school veranderde en een pendelaar werd. Elke morgen moet hij om 7u16 op de trein zitten, waardoor elke dag vroeg opstaan en hem aansporen om voort te doen nu dagelijkse kost zijn. Als je weet dat hij tot vorig jaar met de fiets naar school ging en zeeën van tijd had om daar tijdig te geraken, snap je waarschijnlijk wat een kentering dit is. Dit zat niet ingebakken in ons gezinsritme. Ook ’s avonds moet Middelste Zoon van de trein gehaald worden, om tijdig op de training te geraken, die haast elke avond aansluit op de schooluren. Mijn automatische piloot geraakt hierdoor ontregeld. Tot eind vorig schooljaar zat het schema ingebakken in mijn brein. Was ik eens wat later van het werk thuis, of kwam er een andere kink in de kabel, kon ik feilloos Schoonmoeder en een andere zwemmama bellen om te vragen om een rit over te nemen. Ik wist ook uit het hoofd wie wanneer met welke zwemmama meereed, of welke kinderen met ons mee terug moesten. Maar dit jaar moet ik daar nog steeds over nadenken, en telkens de kalender raadplegen. Ook Huisband raakte de draad kwijt in het nieuwe avondschema. Dus moest er iets gebeuren want vroeg of laat zou het fout lopen. Daarom maakte ik onze nieuwe week visueel. Voor Huisband, maar ook een beetje voor mezelf. Want dat helpt enorm, zo ’n schemaatje op papier. Niet in excel, niet in een agenda, maar gevisualiseerd op papier met pen en stift. Uiteraard heb ik hier wat op geoefend, op dat visualiseren. Bij iLean geven we Visual Facilitation trainingen. Ik volgde deze zelf vorig jaar in november, en was meteen erg enthousiast. Tijdens deze training leren we je wat de sleutels zijn om duidelijke visuals te maken. Voor vergaderingen, presentaties, notities, maar dus ook voor planningen. Thuis of op het werk. Volgende maand vindt deze training trouwens opnieuw plaats en… er zijn nog plaatsjes vrij!
En nu, een week nadat ik onze planning uitgetekend heb, komt er geleidelijk aan terug ritme in mijn hoofd. Ik zie nu weer duidelijk wanneer ik met wie weg ben en Huisband weet waar hij me kan vinden, mocht dat niet thuis zijn. Ik weet weer wanneer ik tegen de kinderen moet zeggen: zorg dat je om dat uur klaar staat, want dan pikt N je op. Ik word weer het zelfregulerend avondmechanisme dat ik altijd al was! En heel soms, wanneer het schema dan toch de soep in draait, prijs ik me gelukkig dat mijn basiskantoor sinds deze week officieel verhuisd is naar hier, thuis, onder mijn dak. Daarover vertelde ik jou vorige week, weet je nog? Want terwijl zij nu anderhalf uur in het water liggen, heb ik tijd om nog wat bij te werken, in plaats van in de file te staan en me op te vreten omdat ik niet op tijd aan het zwembad geraak. Uiteindelijk komt het ook dit schooljaar wel goed. Alles went, ook dit nieuwe schema. En straks, om half vijf komt N de kinderen oppikken. En daarvoor moest ik niet op de planning kijken! Ken je dit fenomeen? De eeuwige to do ‘s? Het gaat zo: iets staat op je mentale to-dolijst en elke keer wanneer je het opmerkt denk je: ik moet hier iets aan doen. Je merkt dat redelijk vaak op, maar om één of andere reden kom je nooit in actie. Het blijft bij denken. Dus blijft de to do eeuwig op je lijstje staan. Dat noem ik een eeuwige to do. In dit huis zijn veel eeuwige to do ‘s. Ik vermoed dat de meeste huizen die hebben. En dat hoeven niet altijd onoverkomelijke dingen te zijn. Zoals dat hoekje behangpapier dat los komt en waar je minstens één keer per week bewust naar kijkt. Dan denk je: hé, ik moet dat eens lijmen. Met een klein beetje behangerslijm, of desnoods met superlijm, want die tube ligt binnen handbereik. En toch zit dat hoekje behangpapier weken later nog steeds niet vast. Zo heb ik al maanden last van kussens. Kussens in zetels. In het voorjaar overschilderden we de kleuraccenten in onze leefruimte. Van dieprood naar mosterdgeel. Een hele verbetering vond ik. Dat zachte mosterdgeel brengt heel wat meer rust in de ruimte. Maar. Er is een maar. Bij het switchen van accentkleur, komt iets meer kijken dan alleen een likje verf op een paar vierkante meter muur. De kussens in de zetel bijvoorbeeld, die hebben ook – bijna allemaal – rode tinten. Voor bij de rode accentmuur, je snapt het wel. Dus een paar keer per week, wanneer ik in de zetel plof of de kussens opschud, denk ik: ik moet eens nieuwe kussenslopen maken of kopen voor die kussens. Dat rood vloekt bij dat geel. Zeker nu alle sportevenementen die een beetje belgisch chauvinisme vereisen achter de rug zijn. Geen excuses meer voor de combinatie rood-geel-zwart in de leefruimte. En toch gebeurde er al maanden niets met die kussens. De actie lag veilig begraven onder een berg ‘dringende zaken’ zoals de dampkap poetsen en kinderen rondrijden. Tot afgelopen weekend dus. Wat heeft me ertoe aangezet om nu toch in actie te schieten? Ongetwijfeld een veelheid aan factoren. Was het het gesprek dat ik afgelopen dinsdag voerde met de zwemdames op de tribune van het zwembad? Het gesprek waarin ze het hadden over hun huisgenoten die nooit de kussens netjes in de zetel achterlaten? Heeft mijn onderbewustzijn toen gedacht: mijn zetels zijn altijd slordig, zelfs al zijn de kussens netjes rechtgezet. Want ze vloeken hartsgrondig bij de muur? Was het de komst van het koudere weer en het feit dat Dochter daarom haar dekentje bovengehaald heeft wanneer ze ’s avonds in de zetel nestelt? Dat dekentje dat wél gele accenten heeft waardoor het gevloek zich nu niet alleen afspeelt tussen muur en zetel, maar ook op de zetel zelf, waar haar gele dekentje onharmonieus naast mijn rode kussens ligt? Of lag het aan het feit dat ik al een week met een virus onder de leden zit, waardoor ik al mijn loop- en wandelactiviteiten van dit weekend moest opgeven. En dus een kostbaar cadeautje in de plaats kreeg: tijd? Of was het de opdracht die Dochter had voor school, om knutselwerkjes voor kid@bizz (waarover meer in een volgende blog) af te werken? Met de naaimachine. Waardoor ik na meer dan een jaar niet anders kon dan mijn naaimachine bovenhalen en, ach ja, als ze daar dan toch stond, misschien ineens aan die kussenslopen kon beginnen? Het zal wel een combinatie van factoren geweest zijn die maakte dat ik dit weekend op zoek ging naar de juiste stof, in de juiste textuur. Want als we het dan eindelijk doen, moet het wel goed. En zo kroop ik op zondagmorgen achter de naaimachine. Om de oude kussens eerst en vooral terug op te vullen, zodat ze mooi dik en zacht in de zetel zouden staan. En nadien om de nieuwe kussenslopen te maken. Want zoals ik al zei: als ik het dan toch doe, moet het maar meteen goed gebeuren. De eindbalans: drie van de zes kussens raakten af. Nog niet gesproken over de twee nieuwe kussens die ik wilde bijmaken. Want zoveel tijd had ik mezelf ook weer niet gekocht. Ik wilde die vrijgekochte tijd namelijk ook gebruiken om Dochter te helpen bij haar kid@bizz knutseltjes, en om een extra mand strijk weg te toveren, en om naar Middelste Zoon zijn wedstrijd te gaan kijken. Dus nu heb ik één zetel klaar. En de helft van een eeuwige to do van mijn lijstje geschrapt.
Er is helaas een categorie van to do ‘s die nog erger is dan eeuwige to do ‘s: de half-afgewerkte-eeuwige to do’s. Want daar is het schuldgevoel al wat van losgeweekt, je bent er tenslotte al een keertje aan begonnen. Terwijl er zoveel andere to do ’s zijn die nog onaangeroerd liggen te wachten op jouw tijd en bereidheid. Dus die half-afgewerkte-eeuwige to do verdwijnt onder een nog grotere berg ‘dringende zaken’ zoals strijken, koken en nog meer kinderen rondrijden. En dat stoort me mateloos. Want nu heb ik een half geel, half rood huis. Het is nog erger dan eerst. Stiekem hoop ik dat ik me nog een tijdje belabberd voel, met te weinig energie om de loopschoenen terug aan te trekken. Zodat ik mezelf nog een beetje tijd kan kopen om de andere helft van die to do af te werken. Voor hij begraven geraakt onder de dagelijkse beslommeringen. Ik heb de naaimachine alvast in de weg laten staan. Huisband begon vorige week Getting things done van David Allen te lezen. Ik las hem al. Maar misschien, heel misschien moet ik hem nog eens herlezen. Misschien ben ik de basisprincipes ondertussen wat vergeten. Weet je, ik zet het op mijn to-dolijstje: Getting things done herlezen. Ik zal er de komende dagen zeker vaak aan denken. Telkens wanneer Huisband een stukje lees. Dan zal er door mijn hoofd gaan: ik moet dat boek herlezen. Wanneer ik tijd heb. Wanneer mijn kussens klaar zijn. En wanneer het eten op tafel staat, en de kinderen van de training gehaald zijn. Dan ga ik hem herlezen, zeker weten.
Ik hou van dit kind en van zijn leergierigheid en heb zijn drukte er altijd voor lief bijgenomen. Hij IS energie. En ja, er zit heel wat onrust in hem. Je merkt aan hem dat hij alles binnen neemt wat er rondom hem gebeurt, dat hij niet filtert. En dat het er dan ook vaak ongefilterd uitkomt: in woorden, maar ook in daden.
Maar nooit is het in ons opgekomen om hem te laten testen. Al hoorden we hier en daar soms fluisteren zou hij geen ADHD hebben of zo? Hij kon hier prima mee om, is pienter genoeg om zijn gebrek aan concentratie in de klas te compenseren, had jarenlang C. om de hoek wonen, waar hij vergeten boeken en huistaken ging ophalen. Hij kon het redden en het was goed zo. Zonder testen en zonder labeltje. Maar de laatste tijd vraag ik me steeds vaker af of het leven voor hem gemakkelijker zou zijn als hij wél dat attestje in zijn boekentas had? Zijn middelbare school parcour verloopt hobbelig. Zijn coping mechanismen die hem tot het tweede middelbaar overeind hielden, falen vaker. De verwachtingen van sommige vakleerkrachten zijn dat hij zich gedraagt zoals een ander kind, in orde is zoals elk ander kind. En kan je het hun kwalijk nemen? Want ja, hij heeft geen labeltje. En op zijn gezicht valt het niet te lezen hoe druk het is in zijn hoofd. Het was de tweede week van dit nieuwe schooljaar, op een nieuwe school. En hij vergat zijn boek van aardrijkskunde. Dit kind vergeet namelijk de hele tijd van alles. Daar waar onze hersenen duidelijke lijstjes kunnen maken van nu moet ik dit en dit en dat meenemen, is dat bij hem informatie die in zijn hersenen binnenkomt, maar dan verloren gaat in de veelheid van dingen die er al inzitten. Dus vergeet hij vaak van alles. Ik kan me inbeelden dat Mevrouw Aardrijkskunde nood heeft aan respect voor haar vak, en wilt dat leerlingen in orde zijn, ook voor een éénuursvak. Dat snap ik. Maar weet dat hij zijn boek niet vergeet uit gebrek aan respect of inzet. Hij vergeet namelijk ook minstens één maal per week zijn sportschoenen of –T-shirt, of –broek. En sport heeft hij tien uur per week. En daar zet hij zich 200% voor in. En toch vergeet hij die schoenen. Maar hij had zijn boek niet bij, dus moest daar een punt van gemaakt worden door de leerkracht. 0/3 voor het niet bijhebben van het boek. Hij moest vanachter in de klas gaan zitten, mocht de les niet volgen en moest in de plaats daarvan een tekst samenvatten. Zoon voelt zich onterecht behandeld, kan die emotie niet filteren, en zegt - op zijn pubers - dat hij dat niet wilt, dat hij de les wilt volgen. 0/3 op gedrag. Het zal er wel niet vriendelijk uitgekomen zijn en hij moet leren om zijn reacties te filteren, maar het was amper de tweede les, en in zijn beleving had hij nog niet eens de kans gekregen om te wennen aan de nieuwe regels en wetten. Dus was hij boos. Concentratie is niet zijn sterkste punt. Dat zal u misschien niet verbazen. U kan al raden wat er dan gebeurt als hij een tekst van een aantal bladzijden moet samenvatten, achteraan in een rumoerige klas, terwijl er vooraan les gegeven wordt. Hij bakt er niks van. Gisteren zag ik die samenvatting hier in huis rondslingeren: 0/10. Met als commentaar: “Dit is geen samenvatting van de tekst, je schreef bepaalde delen gewoon over.” Dat zijn dus drie nullen om één keer zijn boek te vergeten. Drie keer gepakt op zijn zwaktes, die eigen zijn aan wie hij is. En dan begint ook mijn bloed te koken. Gaat hij de volgende keer zijn boek bijhebben door die drie nullen? Nee. Dat gaat hij niet. Het gaat goed gaan zo lang wij hier thuis hem elke dinsdagochtend vragen: “Je hebt je boek van aardrijkskunde toch mee?” Maar op een ochtend vergeet ik dat, en is hij toch weer zonder boek de deur uit. Gaat hij nu extra zijn best doen voor aardrijkskunde om die drie nullen op te halen? Nee. Als ik hem nu zou vragen wat zijn motivatie is voor aardrijkskunde op een schaal van één tot tien, antwoordt hij gegarandeerd -25. Want hij denkt zwart-wit. En nu is aardrijkskunde stom en die-van-aardrijkskunde nog veel stommer. Neem me niet kwalijk dat ik dan boos word en me afvraag of het leven voor hem gemakeklijker zou zijn als hij wel dat papiertje had dat hem in een hokje duwt? Als hij wel een labeltje had? Ik blijf twijfelen. Moeten we hem toch laten testen? Want hij kan zich wél focussen. Als hij op een startblok staat en een wedstrijd gaat zwemmen, dan is hij helemaal daar. Als hij zijn zinnen zet op een tijd die hij wilt zwemmen, dan is zijn lichaam 100% concentratie en inzet. Als zijn coach hem nadien feedback geeft, dan luistert hij. Zonder grote mond. Hij blijft een geweldig kind. Kan keihard voor iets gaan. Is ontzettend grappig. Is nog steeds een taalvirtuoos. Heeft een hart van goud. Ook zonder label. |
Kirsten De ConinckDuizendpoot. Moeder van 4. Creatief. Visualisator. Natuurmens. Tekenaar. Stiltezoeker. Genieten. Verteller. schrijverDag lezer die graag leest. Las je mijn romans al? Archieven
January 2024
Categorieën
All
|
Vind me terug. |
|